Hoe hangt de levensbeschouwelijke identiteit van een school samen met het leren over andere geestelijke stromingen?

In de eerste plaats moet een school voldoen aan verschillende doelen, namelijk de doelen van Tule.SLO en de doelen die de besturenraad voor christelijk onderwijs hebben opgesteld. Dit zijn zowel doelen voor specifiek het christelijk onderwijs (de besturenraad voor christelijk onderwijs) als doelen dat leerlingen kennis op doen van meerdere geestelijke stromingen (Tule, 2006).

Meijer (1990) spreekt over een verschil tussen onderwijs in geestelijke stromingen en godsdienstonderwijs en levensbeschouwelijk vormingsonderwijs. Onderwijs in geestelijke stromingen moet het gaan om objectieve kennisoverdracht, terwijl het bij godsdienstonderwijs en levensbeschouwelijk vormingsonderwijs eerder subjectief is.

Binnen geestelijke stromingen moet het basisonderwijs aandacht schenken aan pluralisme of pluriformiteit. Dat levert een bijdrage aan inzicht in de pluriforme samenleving van het hedendaagse Nederland.

Hermans en Altena (2003) geven echter aan dat christelijke scholen tegen een dilemma aan lopen. Zij hebben aan de ene kant te maken met een opdracht om onderwijs te bieden, waarbij hoort dat leerlingen kennis op doen van meerdere geestelijke stromingen. Anderzijds hebben zij ook de christelijke identiteit die het uitdraagt. Zij zeggen dat veel rooms-katholieke scholen wel de christelijke tradities en feesten in stand houden zoals kerst en Pasen, maar dat zij dan in gesprek gaan met de leerlingen over hoe dat dan in andere tradities en binnen andere geestelijke stromingen is. Zij behandelen dus de mono godsdienst stromingen maar ook de multi godsdienst stromingen. Wel geven de leerkrachten bij dit onderzoek aan dat zij het wel als hun taak zien om de leerlingen de christelijke aard van de school mee te geven en ze met dit idee op te voeden.

Den Bakker, Kuyk en Boersma (2018b) hebben kerndoelen opgesteld voor het protestants christelijk onderwijs. Hier geven zij aan dat de leerlingen vanuit hun leefwereld een ontmoeting aangaan met de christelijke traditie, zoals die vorm krijgt in Bijbelverhalen, feesten, reflectie over levensvragen en een verantwoordelijkheid voor de schepping.

Zij geven echter ook aan dat het belangrijk is dat de leerlingen respect voor andere godsdiensten en levensbeschouwing moeten ontwikkelen.

Volgens de Graaf (2006) moet het christelijk onderwijs gericht zijn op de ontmoeting en niet op het winnen van ‘zieltjes’. Er zijn scholen die proberen een evenwicht te krijgen in de aandacht voor verschillende religieuze tradities. Dit noemt men interreligieus onderwijs.

De Graaf (2006) maakt het volgende onderscheid in identiteit:

  • De beschreven identiteit: dat wat beschreven is in statuten en de schoolgids
  • De geleefde identiteit: hoe er door het schoolteam vorm gegeven wordt aan de christelijke identiteit
  • De beleefde identiteit: hoe de identiteit beleefd wordt door kinderen, ouders en omgeving.

 

Den Bakker, Kuyk en Boersma (2018b) geven aan dat binnen scholen met een traditie, vaak wordt onderwezen vanuit een thema. Dit doen zij door middel van verhalen of personages.

Volgens van Hardeveld (2003) zijn PC scholen ingedeeld in drie groepen: de zuilschool, de programschool en de christelijke ontmoetingsschool.

De zuilschool (of richtingsschool) is een school waar de schoolcultuur van het protestants-christelijke eenduidig aanwezig is binnen de school. Er is hier dus geen ruimte voor andere geestelijke stromingen en zij profileren de Bijbel als absolute waarheid.

De visie op onderwijs is ook dat er voornamelijk sprake moet zijn van scholing, oftewel kennisoverdracht, vaardigheden aanleren en de normen en waarden.

De programschool is een school een programma ontwerpt wat expliciet gebaseerd is op de Bijbel en/of protestants-christelijke traditie. De school is wel open voor kinderen met een andere levensbeschouwelijke richting, maar draagt alleen de protestants-christelijke traditie uit.

Bij de programschool kan het zowel gaan om scholing, maar ook om vorming. Vorming wordt dan gedaan door het dialoog aan te gaan met andere godsdienst stromingen.

Binnen de programschool zijn er twee typen.

Type I programscholen houden ze vast aan de christelijke traditie waarin de waarheid absoluut blijft, zij zien de verwerking van de protestants christelijke godsdienst door niet-christelijke leerlingen in de schoolpraktijk alleen als een pedagogisch en didactisch probleem.

De eigen getuigenis van de school staat centraal.

Type II programscholen zijn scholen waarbij het team of de individuele leraren de godsdienstige waarheidsclaim ten aanzien van het onderwijsprogramma in de schoolpraktijk niet als absoluut zien. Zij erkennen ook de levensbeschouwelijke pluriformiteit ten aanzien van niet protestants- christelijke tradities. De dialoog met andere godsdienstlelijke stromingen en het vormingsgericht onderwijs maken deel uit van het concept van de programschool.

De christelijke ontmoetingsschool is een school waar er wel een programma is met christelijke tradities en waarden, maar de school relativeert het christelijke daarvan omwille van de ontmoeting van personen met verschillende godsdiensten. De school staat open voor leerlingen van andere richtingen. Zij gaan hier een dialoog mee aan op basis van gelijkwaardigheid van godsdiensten. Binnen de christelijke ontmoetingsschool hebben leerlingen en leerkrachten, met een andere grondslag dan de grondslag van de school, ook een plaats binnen de school.

Er is ruimte voor dialoog, zowel over de visie van leraren op levensbeschouwing als onderwijs over de schoolpraktijk.

De school houdt niet de christelijke traditie aan ten aanzien van vieringen en dag -weekopeningen. Deze hebben de oorsprong uit verschillende godsdienst tradities.

Bij de christelijke ontmoetingsschool gaat het voornamelijk om de vorming. Het dialoog met andere geestelijke stromingen wordt aangegaan.

 

De Graaf (2006) geeft aan dat de christelijke identiteit geen statisch gegeven is. Hoe het schoolteam ‘christelijk’ interpreteert en er vorm aan wil geven, zal voortdurend in onderlinge dialoog tot stand moeten komen. Dit wordt sterk beïnvloed door het type school en de omgeving van de school. Dat wil dus zeggen dat: als er een christelijke school in een omgeving staat met veel moslimjongeren het niet zo kan zijn dat de christelijke school alleen aan de slag gaat met de christelijke identiteit. In de praktijk zal een school dan meerdere geestelijke stromingen behandelen.

 

De basisschool die ik onderzocht valt onder een type II programschool, omdat de christelijke traditie wel de leidraad is binnen de school met de methode kind op maandag. Het dialoog met andere geestelijke stromingen gaan de leerkrachten echter niet uit de weg. De leerlingen leren wel over andere geestelijke stromingen binnen de wereldoriëntatie vakken of als de situatie er om vraagt.

Maak jouw eigen website met JouwWeb